hoe het begon
In den beginne... was er geen mens, geen taal, toen kwam de mens, Homo Sapiens, later de hiërogliefen, tekens, nog later taal en toen...
Uit het eerste boek van de Hebreeuwse Bijbel stamt het verhaal 'De toren van Babel' – een mythisch bouwwerk, uit ± de 7e eeuw v.Chr. Deze toren, ‘die tot in de hemel reikte’, was voor toenmalige begrippen heel hoog: 91 meter. In joodse ogen was deze torenbouw een daad van opperste overmoed. Het liep met de toren dan ook niet goed af, hij werd eenmaal, andermaal verwoest. En bovendien strafte God de mensen voor hun hoogmoed door ze voortaan allerlei talen te laten spreken, waardoor ze elkaar niet meer konden verstaan, zo wil het Bijbelverhaal ons doen geloven.
Sindsdien leven de verschillende volkeren in een Babylonische spraakverwarring met elkaar.
de allereerste vertalers
Volgens die mythe is het dus aan de Babylonische spraakverwarring te 'danken' dat de wereldbevolking tig talen spreekt. En zo is de behoefte ontstaan aan 'taal-overbruggers': onze tolken en vertalers.
Een sprong in de tijd: een paar eeuwen later ontstond de eerste universele bibliotheek in Alexandrië, gericht op de wijde wereld buiten en gesticht door wereldveroveraar Alexander de Grote. Alexanders droom was één rijk waarin alle volken met elkaar vermengd zijn. En zo zou de bibliotheek ook een reis zijn en elk boek een avontuur.
‘Op de planken van Alexandrië werden grenzen afgeschaft; daar leefden de woorden van Grieken, Joden, Egyptenaren, Iraniërs en Indiërs eindelijk vreedzaam naast elkaar,’ aldus Irene Vallejo in Papyrus, Een geschiedenis van de wereld in boeken, uit het Spaans vertaald door Adri Boon (2021). En: ‘Uit elk volk werden geleerden gerekruteerd die niet alleen hun eigen taal goed kenden, maar ook een uitstekende beheersing van het Grieks hadden; aan elke groep werden de teksten in hun taal toevertrouwd en zo werd van elke tekst een vertaling gemaakt.’
Voilà: het vak vertalen was geboren!